Zaterdagochtend. Ik vouw mijn was. Klusje in de categorie perpetuum mobile: de centrifuge van mijn wasmachine kondigt de volgende lading alweer aan. Guus, mijn 7-jarige kater, bekijkt me vanuit zijn vaste hangplek in de rotanstoel. Zijn okergele ogen knipperen me bemoedigend toe. Onderbroeken, shirtjes en broeken gaan door mijn handen en verdwijnen in de kledingkast. Zou hij enig idee hebben wat ik aan het doen ben? “Wat heerlijk dat jij je nooit hoeft af te vragen of je er hip bijloopt”, verzucht ik hardop. Guus, bijna in slaap, draait zijn oren naar me toe en begint enthousiast te spinnen. In mijn fantasie hoor ik hem antwoorden: “Vergis je niet. Ook ik heb wel eens een ‘bad-fur-day’.”
Regelmatig vraag ik me af hoe dieren naar de wereld kijken. Zo zag ik ooit een natuurdocumentaire over mierenkolonies in Midden-Amerka. Onvermoeibaar sjouwen deze beestjes 50 keer hun lichaamsgewicht aan bouwmateriaal naar hun nest. En dat over honderden meters. Onvoorstelbaar. Elke grasspriet is een onneembare vesting. Een plotselinge regenbui is voor deze insecten als een luchtaanval in oorlogstijd. Wat voelt een mier als hij in zoveel watergeweld dreigt te verdrinken? Doodsangst? Berusting? Helemaal niets? De programmamakers weten het ook niet, dus vult de commentator naar beste inzicht in wat er in die mierenhoofdjes omgaat. Alsof wij mensen enig idee zouden hebben hoe het is om verpletterd te worden door een regendruppel.
De was is gevouwen. Guus rekt zich uit in zijn stoel. Het maakt hem niet uit of ik in joggingbroek rondloop of op pumps, als hij straks zijn eten maar krijgt. Wat heerlijk! Ik heb geen yoga nodig om in het hier en nu te zijn. Een halfuurtje chillen met Guus en ik ben weer helemaal ‘zen’.