Inmiddels lukt het me steeds beter om trouw te blijven aan mezelf. Ik durf mijn eigen weg te zoeken al voelt het soms alsof ik met een kapmes een overwoekerd junglepad moet zien te vinden. Een junglepad waarvan ik überhaupt niet weet waar het heen leidt. Af en toe springt er een aap op mijn schouder die me in mijn oor fluistert dat ik de verkeerde kant op ga. Of ik struikel over een boomwortel en val plat op mijn gezicht in de modder. Het valt niet mee om te blijven geloven dat het goed komt. Of om rust te vinden in de gedachte dat het, ook nu al, goed is. Eenzaam is de tocht ook. Ik kan erover praten met vrienden, maar het blijft míjn reis. Toch heeft dat ook iets moois: ik ben de enige die dit specifieke pad aflegt. En onderweg schijnt soms plotseling de zon door het kruinendak en lijkt alles ineens van goud.
Voorlopig ben ik de jungle nog niet uit en geniet ik van het groen. In blijde afwachting van de bosrand en het uitzicht daar.